A.S. Planting. Bijenteelt (1946)

Share this post

Wel eens zo’n minibibliotheekje gezien? Vast wel. Ze zijn zeer in de mode. Het gaat om boekenkastjes in voortuinen en aan gevels van woonhuizen met daarin boeken die passanten gratis kunnen meenemen. Met luikjes, afdakjes of doorzichtige spatschermen zijn de boeken enigszins beschermd tegen de elementen. Als die passanten te zijner tijd op een wandeling willen terugkeren om er ander boek voor terug te plaatsen, dan wordt dat stilzwijgend geapprecieerd.

In een zo’n minibieb lag het boekje Bijenteelt van een zekere A.S. Planting uit Paterswolde. Mijn vrouw werd erop geattendeerd door een kennis, die wist dat haar man iets met bijen deed. En zo kwam ik in het bezit van deze vijfde druk uit 1950; de eerste druk is van 1946. Een zoekopdracht op internet leert mij dat deze Planting in dezelfde reeks Handleiding bij het lager land- en tuinbouwonderwijs een ander boekje publiceerde met de titel Fruitteelt. Planting is zeer deskundig en hij schrijft goed.

Ik schaam mij dat ik dit kleinood over het hoofd heb gezien. Ik ben al bijna tien jaar aan het slijpen en schaven aan een boek over de bijenteelt in ronde korven en daarvoor heb ik vrijwel ieder boek over de bijenteelt dat in Nederland gepubliceerd is geraadpleegd. Deze Planting staat gewoon in de boekenkast van de NBV in Wageningen en dat weet ik ook en ik heb het boekje in handen gehad, maar ik ben kennelijk te lui en te vluchtig geweest om er grondig kennis van te nemen, want er staan verschillende aardige details in over de korfimkerij die nog zeker een plaats moeten krijgen in mijn korfboek.

Ik heb misschien mijn redenen gehad om dit boekje half gelezen terug in de kast te zetten. Zo schrijft Planting op bladzijde 29:

Er groeit tegenwoordig een nieuwe generatie bijenhouders op, die de strokorf niet anders meer leert kennen dan uit een historisch oogpunt: de zeer gewaardeerde voorloper van de kasten. En over een halve eeuw (of zou het nog vlugger gaan?) zijn we hopelijk zo ver dat we de laatste exemplaren in een bijenmuseum voor oudheden nog eens gaan bekijken. (…)

Terwijl we in vorige drukken nog een vrij uitvoerig overzicht gaven van de voor- en nadelen der strokorf tegenover de kast en daarnaast aangaven, hoe men ze zelf kon fabriceren, achten we ons zo zoetjes aan ontheven van de taak in een boekje, dat ‘moderne’ iemkers moet opleiden, nog op die zaken in te gaan.

(Planting schrijft consequent ‘iemkers’.) Misschien dat ik na deze passage stopte met lezen. In ieder geval houdt Planting geen woord, want er staan verschillende best aardige dingen in dit boekje over de bijenteelt in korven. Er staan ook dingen in die ik gewoon om historische redenen interessant vind. Ik kwam verder nog wat jargon tegen en dan zijn er nog zaken uit de categorie ‘overig’ die ik toch wil attesteren. Wie geïnteresseerd is: ik vind via boekwinkeltjes.nl vrij gauw verschillende exemplaren.

  • Als een volk in het vroege voorjaar honger lijdt, dan kan het gaan zwermen, om bij een ander volk naar binnen te trekken. Dat andere volk schijnt dat te tolereren. Zulke zwermen komen denk ik niet of bijna niet meer voor, maar de hele rist woorden die ervoor bestaat, geeft aan dat het een veel voorkomend verschijnsel moet zijn geweest: tuinzwerm, hongerzwerm, bedelzwerm en misschien vergeet ik er nog een. Planting noemt ook nog ‘motzwerm’.
  • In historische boeken ‘tuten’ moeren niet, zij ‘fluiten’. Bij Planting ‘roepen’ ze. (Ik denk dat ‘tuten’ een germanisme is, zoals zo veel jargon.)
  • Als u de korf afgejaagd heeft in de zwermtijd, dan kunt u de jager enige tijd in het jaagvat laten zitten. Veel bijen zullen terugkeren naar de moederstok. Als er een tros achterblijft in het jaagvat, dan zit de moer ertussen. Als het jaagvat na enige tijd leeg raakt, dan moet u morgen opnieuw jagen.
  • Planting beweert dat je de jager wel degelijk op dezelfde stal kunt laten staan. Gebruik de bovenstaande truc en voer meteen.
  • Planting heeft het over een ‘échte jager’. Daarmee bedoelt hij een jager die gemaakt is op het koolzaad of het fruit en die vervolgens mee naar huis is genomen.
  • Als je met een raampjeskast een veger maakt, dan spreekt het voor Planting vanzelf dat we dan de moer niet hoeven te zoeken; de moer niét zoeken zou inherent zijn aan het maken van vegers. Dus sla álle bijen in de broedbak af in een lege kast, laat de vliegbijen enigszins terugkeren en plaats raampjes in de lege kast, waarvan de nodige als het even kan uitgebouwd zijn en anderszins voorzien zijn van voer en stuifmeel.
  • Planting beweert dat veel kastimkers de voorzwerm lieten afkomen. Die stopten ze dan in een korf, waarna ze doppen braken zodra zich tuters meldden. De korven met de voorzwermen werden dan op een plank boven de productievolken gezet – veel foto’s van bijenstanden uit die tijd vertonen dit beeld inderdaad. De voorzwermen werden dan in september met de hoofdvolken verenigd, ik neem aan door ze uit de korf te botsen en op de grond voor de kasten te storten en via een plank te laten inlopen. Overigens lijkt mij deze bedrijfsmethode om allerlei redenen niet zo gunstig. Denk eens aan de hoeveelheid voorjaarshoning die de imker hiermee verspeelt. Het kan ook zijn dat dit rond de oorlog gewoon een betaalbare oplossing was: kasten waren dúúr. De naoorlogse welvaartsexplosie moest nog beginnen.
  • Soms is het handig om naar een houten lepel te grijpen voor het scheppen van een zwerm. Planting zegt het er niet bij, maar op ganzenvleugels kunnen zwermen soms behoorlijk stekerig reageren. (Cluyt (1597) deed dat ook al. Die gebruikte vaak een ‘ponjaard’, zoals hij zelf zei, een gereedschap dat nog het meeste lijkt op een cricketslaghout.)
  • Planting geeft een hele reeks ingrepen om het zwermen te stoppen. Hij bespreekt voorzwermen, nazwermen en maagdenzwermen door elkaar. Ik bespreek de voor mij nog onbekende trucs. Nazwermen kunt u stoppen bijvoorbeeld, door een volk met tuters af te jagen, dit afgejaagde volk zolang in een lege korf op de oude plek te zetten, waarna u ’s avonds voor het slapen gaan een kleine nazwerm op de lege korf gooit. Deze kleine nazwerm zal de doppen onmiddellijk wegknagen.
  • Of zet anders de korf op zijn kop, zonder afdekking. Ik heb het niet over ‘tegen het doek jagen’ om de laatste doppen te verzepen! Dus gewoon op zijn kop zetten. De kou zou de bijen doen afzien van zwermen.
  • Een moer vervangen: dood de oude moer, haal een jonge moer, die bevrucht is uiteraard en die al gesloten broed heeft gemaakt, door de verdunde honing en plaats haar op het raam waarop u de vermoorde koningin aantrof.
  • Waarom is koude bouw in de korfimkerij praktisch? Warme bouw had toch ook gekund? Zeker, maar denk ook aan het keren van de korven. Natuurlijk! De beschrijving die Planting geeft van ‘koude bouw’ is trouwens origineel: koude bouw betekent dat je door het vlieggat tussen de raten door kunt kijken.
  • Planting is zo ver ik onthouden meen te hebben de eerste schrijver die zegt dat je in september de bijen uit de korf kunt botsen. Het kan ook zijn dat andere schrijvers niet op het idee komen om dat te vermelden, omdat het zo vanzelf spreekt. Het zijn met name de verzwegen vanzelfsprekendheden die het soms zo lastig maken om je een voorstelling te maken van de praktijk van lang geleden.
  • Bij het gebruik van salpeter is twee minuten laten branden onder de korf al genoeg. Via het vlieggat met de dathepijp kan natuurlijk ook.
  • Het woord ‘optomen’ kom ik bij Planting voor de tweede keer tegen. Het staat ook bij Hekmeijer (1857). De korven ‘optomen’ was een ingreep die de imker kort voor de heidereis pleegde: breng tussen alle raten, aan weerszijden, schuine spijltjes aan van ongeveer anderhalve decimeter. Steek ze 45 graden schuin in het stro. De bedoeling is dat de raten onmogelijk kunnen bewegen en daardoor afbreken.
  • Ook werden de korven op de wagen aan de buitenkant aan elkaar vastgekramd.
  • Ik weet niet altijd helemaal zeker of mijn geheugen me niet in de steek laat, maar volgens mij is Planting de tweede na Cluyt die unverfroren adviseert om vogels te vermoorden als ze in de winter of in het voorjaar je korven belagen. Planting vindt het volkomen geoorloofd om in dat geval een mussennest ‘uit te roeien’. Cluyt plaatste vallen en smeerde lijm op de takken.

Ik schrijf dit op 13 februari. Aanstaande zaterdag 18 februari ga ik kennis maken met mijn cursisten voor het komende seizoen. Planting komt als geroepen. Ik volg zijn uitgebreide inleiding gewoon voor de structuur van mijn eigen les. Net zo makkelijk.

Ik realiseerde mij meteen wat een moordende concurrentie Planting gehad moet hebben. Neem even het aanbod van dat moment in ogenschouw: Joustra (derde druk 1941), Schotman (1941), De Roever (1946), Cancrinus (tweede druk, 1948). Planting hield toch het hoofd boven water, getuige het feit dat zijn boekje in ieder geval vijf drukken beleefde.

Dit bericht heeft één reactie

  1. Leuk Bart dat dit boekje in je bezit is gekomen. In mijn beginjaren (1968) kreeg ik dit boekje van een oude rot op een ledenavond.

Laat een reactie achter