Op zaterdag 17 juli had ik een nieuwe aflevering van de beginnerscursus belegd. We zouden de varroabestrijding gaan bespreken en we zouden honing gaan slingeren. Aldus geschiedde. Ondertussen wies het water van de IJssel. ’s Morgens stond de oprijlaan van landgoed de Gelderse Toren al een beetje onder – plotseling schiet mij de vergelijking met Mont Saint Michel te binnen. Mijn spaarkasten staan in de appelboomgaard, langs deze oprijlaan. Ik was door verschillende mensen gewaarschuwd dat er dit keer echt véél water uit Duitsland deze kant op kwam. Ik had al een scenariootje verzonnen. Die en die kast zou ik weghalen en dan zou ik wat plastic kratjes overhouden en dan zou ik de achterblijvende kasten op twee kratjes zetten in plaats van een, en zo zou alles goed komen. Ik had ’s zomers wel eerder hoog water mee gemaakt, niet waar?
Maar toen ik ’s avonds in de schemering toch maar even ging kijken, bleek ik de dingen vreselijk verkeerd ingeschat te hebben. Via de oprijlaan waren de kasten niet meer bereikbaar, dus ik moest omfietsen. Vervolgens moest ik een flink stuk tot aan mijn dijen door het water waden om de kasten te bereiken. Ik had dus al gauw in de gaten dat het heel erg foute boel was.
Ik trof de kasten aan, ongeveer tot halverwege, of eigenlijk net over de helft, onder water. Verstand op nul, aan de bak, redden wat er te redden valt. Ik maakte stapeltjes van drie kratten – ik dacht eerst nog dat twee voldoende was – en ik stapelde telkens daarbovenop twee of drie kasten op elkaar. Door de vliegspleet en de gaasbodem golfde het water met tientallen liters naar buiten, zonder bijen overigens. Soms leverde ik naar mijn eigen maatstaven een herculische prestatie, vooral met dat volk op twee broedbakken waar ik geen honing uit had gehaald. Kermend als een gewichtheffer wist ik hem op de krattenstapel te werken.
Toen ik alles zo had opgestapeld, ben ik met een leeg hoofd, terug wadend naar mijn fiets, naar huis gegaan. Ik durfde geen verwachtingen te koesteren. Ik kon alleen maar hopen dat de bijen zich in veiligheid hadden weten te brengen, in de resterende ruimte tussen het waterpeil in de kast en de dekplank.
Confrontatie
De week na zaterdag verliep zonnig en rustig. Ik ging niet kijken en ik vertelde niemand wat er gebeurd was. Ik stelde de confrontatie met de catastrofe bewust uit. Ik vreesde zo nu en dan dat de tweeëneenhalve meter hoge torens van kratten en kasten waren omgevallen, maar die gedachte verdreef ik gauw. En toen werd het donderdag. Het water zakte in rap tempo. Ik nam mij voor om vrijdagochtend poolshoogte te gaan nemen.
Ik hoefde slechts tot aan mijn kuiten door het water te waden. Alle torens stonden fier overeind. Dat was de eerste meevaller. Ik begon de inspectie met twee lattenkasten, aan het ene uiteinde van de rij. Ook deze kasten had ik letterlijk moeten leeggieten. De volken verkeerden nochtans in prima conditie. De bodems waren schoon en droog en de moertjes waren aan de leg. Ik had wel de indruk dat er veel bijen verdwenen waren, maar het zag er hoe dan ook hoopvol uit.
De tweede reeks kasten was minder: twee van de drie volken morsdood. Een klein volk had het behoorlijk overleefd en daarmee begon ik meteen een patroon te zien: kasten met weinig bijen, of althans, met veel loze ruimte, hadden veel minder schade dan dichtbevolkte bakken. In het laatste geval konden de bijen immers geen kant op.
De stank van een kast vol ontbindende bijen en rottend broed, vermengd met een aroma van stilstaand water en blubber, vergeet ik overigens niet licht. Die walm zit voorgoed in mijn neusvleugels geschroeid.
Ik moest daarna nog één dood volk ruimen, waarna de score kwam te staan op drie van de twaalf volken kansloos ten onder en twee volken met moerproblemen, waarvan een zo te zien met moerproblemen die rechtstreeks toe te schrijven waren aan het hoge water. Ook de kasten die het overleefd hadden: desondanks veel dode bijen en veel kapot broed. De snelheid waarmee ze het water uit de cellen gewerkt hebben was daarentegen verbijsterend.
Blunder
Dit worden geen van alle heidevolken dus, nou ja, misschien een, dat volk op twee bakken. Ik heb de volken min of meer terug op hun oude plaats gezet en er pakken suikerdeeg op gelegd. Wat later op de dag vloog alles weer.
Ik was nog zo gewaarschuwd, door verschillende mensen. Een onvergeeflijke blunder dus. Als excuus kan ik slechts aanvoeren dat deze waterstanden in juli wel heel uitzonderlijk zijn en dat ik moe ben van een bewogen coronajaar.
Ik ga niet lopen zeiken. De schade valt gewoon mee. Ik tel mijn zegeningen. Ik zie je op de hei, met korven en lattenkasten.