Geert Buys (1946) is op het moment van schrijven vijftig jaar lid van De Immenhof, de imkersvereniging in het Gelderse Dieren en omstreken. Die omstreken betreffen vooral de aan Dieren grenzende dorpen Ellecom, Spankeren en Laag Soeren, maar de leden komen ook van wat verder gelegen oorden, zoals De Steeg, Doesburg of Eerbeek. Het interview zal geregeld verwijzingen bevatten die voor buitenstaanders lastig te begrijpen zijn. Het is niet anders.
Geerts vijftigjarige lidmaatschap is een mooie aanleiding om hem eens thuis te bezoeken ‘op’ Rha, het Achterhoekse gehucht, vlakbij Olburgen. Je kijkt er uit over de uiterwaarden en de IJssel op het fotogenieke front van het eeuwige Dieren aan de Veluwezoom. Op een mooie woensdagochtend tijdens mijn herfstvakantie fiets ik naar zijn verbouwde boerderijtje aan de rand van Rha, met veel schapen, gras, een moestuin en allerlei bomen rondom, waaronder een kweeënboom, waar we na afloop van het interview nog even goedkeurende blikken op werpen.
Geert deed lang geleden HBS-B, de wiskundekant. Hij besloot tijdens zijn militaire dienstplicht bij de mariniers nog bij te tekenen en bleef bijna drie jaar in dienst van hare majesteit. Hij bereikte bij de mariniers de rang van kapitein, wat bevorderlijk geweest is voor de legendevorming. Daarna werd hij sportleraar in Dieren. Tijdens een groot deel van ons gesprek zit zijn vrouw geconcentreerd naast hem te luisteren, correcties en aanvullingen mompelend. Ze amuseert zich zichtbaar. Waarom ging je eigenlijk imkeren, Geert? Hoe kwam je daarbij?
Ik kon gymleraar worden in Rheden, maar de huizen aan de Beverodelaan waren nog niet klaar. Daar moesten we op wachten! Ik was ondertussen getrouwd en we hebben nog enige tijd bij mijn ouders gewoond, totdat die huizen klaar waren. Later werd ik leraar handvaardigheid trouwens, als gevolg van allerlei blessures.
Ik gaf les op de Prins Bernardmavo aan de Imboslaan. Tegenover de mavo stond Jan Lentink met misschien wel vijftig volken. In de pauze ging ik wel eens kijken. Die heeft me veel bijbracht over hoe je moest imkeren. Hij werkte veel met ‘snelgroveborden’. Nee, er waren eigenlijk nooit voorbijgangers of buurtbewoners die last hadden van de bijen van hem.
Lentink zei dat ik een cursus kon gaan doen. De cursusleider was toen meneer Brouwer. In ’72 ben ik begonnen met de lessen. Die Brouwer was alles: hij was voorzitter, cursusleider, penningmeester, alles. Heeft het daarna nog een jaartje tien volgehouden. Brouwer had een pension aan de Middelhovenstraat in Oud-Dieren. De imkerlessen gaf hij beneden in de kelder. Hij had zelf een stuk of vier, vijf volken bij huis staan. Het was dat hele grote huis, het staat er nog. Er waren toen een stuk of vijf, zes cursisten. Brouwer beheerde ook de voorraad, zo’n depot van het Bijenhuis dat van de toenmalige VBBN was. We zijn begonnen met volken uit Zevenaar in van die fruitkastjes met zo’n driehoekje voorop.
Je bedoelt Meijerkastjes. Die waren gemaakt van tabakskisten van de tabaksfabriek in Zevenaar. Ik heb er ooit nog eens een bezeten, gekregen van Wim Wienholts uit Zevenaar, iemand die jaren lang heeft meegevlochten op zaterdagochtend.
We mochten de kastjes neerzeten bij het Leihuis. Zo zijn we begonnen met de cursus.
Er waren toch al imkers in Dieren?
Jawel, maar die hadden her en der hun kasten staan, vaak bij huis. Meneer Nab bijvoorbeeld, die een wasserij had aan de Noorderstraat. Ik zag de andere leden eerlijk gezegd nooit. We hadden ook geen clubhuis. Zo ver ik weet vergaderden we ook niet.
Wat zochten de mensen dan bij een vereniging?
Het was toen de vereniging Dieren-Doesburg. We hadden heel veel leden in Doesburg. We hoorden bij Wageningen. Ik weet niet zo goed wat ze zochten, eerlijk gezegd! Brouwer was de drijvende kracht dus. Ook Willem Nab was een prominent lid en Jan Lentink was de man met de kennis.
Lentink hield er een aparte aanpak op na. In de zwermtijd legde hij zo’n snelgrovebord tussen de beide bakken. Dan hoefde je de koningin niet te zoeken, want als je er een bord tussen legt, dan zie je de volgende dag bij welk vlieggat de bijen het onrustigst zijn. Op de hei maakte hij de opening van de bovenste bak dicht en een opening aan de zijkant open, zodat de bijen uit de bovenbak zouden afvliegen op de onderbak. Dan krijg je mooie raathoning.
Dus die meneer Brouwer gaf de vereniging een nieuwe richting, zeg maar.
Die cursisten waren allemaal mensen die de bijen niet bij huis konden neerzetten. Dat kon dus bij het Leihuis. Brouwer had dat depot van het Bijenhuis en hij regelde alle spullen. We stapten nooit in de auto om ergens inkopen te gaan doen. Brouwer regelde en verkocht alles. Timmeren deed hij niet zelf. Kasten werden volledig gekocht. Brouwer was de gangmaker.
Waarom ontstond de behoefte aan een clubhuis?
Dieren werd ook groter, het dorp breidde uit; er kwamen steeds meer mensen wonen. Ik denk dat ze de bijen niet graag bij huis hielden. Er werd dus gezocht naar een plaats waar omwonenden geen last hadden van de bijen. Wel bijzonder, want Lentink had zijn stal pal aan de weg en die had nooit klachten. Daar gebeurde nooit wat. Er waren ook nooit klachten over bijenpoep. Daar hoorde je vroeger nooit wat van. Ik weet niet of de postduivenclub tegelijkertijd gebouwd is, geen idee.
Je zou toch haast zeggen van wel. Het is precies zo’n zelfde gebouwtje.
Ons gebouwtje komt uit Laag Soeren. Dat werd via via geregeld. Daar woonden een paar imkers. Het was de oude voetbalkeet. Dus het was toen al een oud gebouw! Ik heb geen idee hoe oud. Het zijn allemaal losse schotten. Die schotten zijn toen naar het terrein van het oude zwembad in Dieren gebracht. Alleen daar konden we terecht voor de opslag. Dat had ik geregeld, want ik zat als gymdocent ook bij dat zwembad met de schoolkinderen, dus ik kende ze. Daar hebben we wat planken moeten vernieuwen en daar hebben we alles staan schilderen. Er moesten hele stukken vervangen worden. Daar waren we ’s winters mee bezig. Toen heeft boer Holtslag van het Hof te Dieren de grond gefreesd. Zijn boerderij stond aan het eind van de Lange Juffer. Zijn vrouw zat ook later bij mij op de korfvlechtcursus. Er was ook een meneer De Jong uit Doesburg van de plantsoenendienst. Die heeft nog gezorgd voor de aanplant. Die was ook lid van de club.
Die struikjes en de plantjes rondom het gebouw, daar rust niet zo’n zegen op. Dit is al weer de zoveelste generatie die er nu staat. Maar toen was het een kale zandvlakte. Die Amerikaanse eiken was nog niet zo groot, maar die waren toen ook al groot genoeg!
In het voorjaar hebben we het gebouwtje in elkaar gezet. We hebben meteen besloten om daar een stal aan vast te maken. Dat was makkelijk te realiseren, omdat alleen het dak verlengd hoefde te worden. Later zijn die andere stukken erbij gebouwd. Het werd niet verhuurd. Er werd alleen vergaderd. Ik heb geen idee waar de rekeningen van betaald werden! Ik heb ook geen idee wanneer dat verhuren begonnen is. Ondertussen gaf Brouwer wel de beginners- en gevorderdencursussen.
Wanneer is het korfvlechten begonnen?
We zijn begonnen bij Willem Nab aan de Noorderstraat, in de oude wasserij. Die organiseerde het niet, maar daar konden we terecht; die had de ruimte. Het was meneer Van Amersfoort die het organiseerde. In die wasserij kon je lekker met je rug tegen die grote machines zitten.
We waren gewoon jong en enthousiast en we wilden kasten en korven hebben. Meneer Van Amersfoort kwam uit Loenen. Hij was toen al een oude man. Ik heb het overgenomen van hem. (Geert laat een oud krantenartikel zien met een piepjonge Henk Beumer erop, bakkebaarden, lap donker haar in zijn nek. Henk is dik in de tachtig inmiddels.) Ik weet niet hoe lang ik het volgehouden heb. Reinier van Zadelhoff nam het weer over van mij. In het begin was Reinier lid van Velp. Hij werd later pas lid bij ons. (Geert laat meer foto’s zien, en een artikeltje dat ik ken uit de bescheiden nalatenschap van Gerrit Bosman.)
Die vlechters waren fanatieker dan tegenwoordig. We hadden tien lessen. Aan het einde werden de werkstukken gekeurd door een commissie. We hadden een keer iemand die een wieg had gevlochten. Prachtig man! Ja, ik was schoolmeester hè, dus ik hield de wind er wel onder. We maakten van alles, ook ronde schijven als achtergrond voor droogboeketten. Aan het einde was er een keuring door meneer De Reus, die toen voorzitter was. Het mooiste werkstuk kreeg een prijs. Ach, het stelde niet zo veel voor allemaal; het was gewoon voor de aardigheid.
Tegenwoordig zou je dat niet meer voor elkaar krijgen. Ik vraag me af of er tegenwoordig nog mensen zijn die dat gezag hebben.
Ik weet het niet. Ze maakten prachtige dingen. We bewaarden het stro boven het keukentje en dan barstte het van de muizen.
We reisden samen naar de Flevopolders met de vrachtwagen van de groenteboer van de Spoorstraat, meneer Menken. Die mochten we lenen en dan gingen we naar Harderwijk naar het koolzaad. Toen kregen we ook een beetje een verenigingsgevoel, daar zorgde het reizen wel voor. Samen spullen aanschaffen, zoals de slinger, dat kwam pas later. Iedereen regelde toen nog de eigen spullen. Later zijn we meer richting Amsterdam gaan staan met de volken.
Zelfs ik kan me dat nog herinneren, dat ik met de boot over de randmeren voer of een kamp had van de lagere school in de buurt van Lelystad en alleen maar blubber zag tot aan de horizon.
Toen hadden de meesten al gewone kasten, geen Meijerkastjes meer. Ik had de kasten zelf gemaakt, een stuk of vier. Op het koolzaad waren ze stekerig, ja. Het was toch altijd wel een feest. Zodra de kasten open waren, gingen we altijd in de sloot zitten en dan kwamen de straaljagers over, ha ha! En dan werd er koffie gedronken en een broodje gegeten. Och jongen, wat een toestanden, altijd dat gesleep met de kruiwagens door de modder. We hadden ook nog niet van die mooie dragers en zo.
Er is nog een keer geweest dat Jan Lentink op weg naar het koolzaad langs het kanaal een ongeluk kreeg, terwijl er een dubbelasser achter de wagen hing, met veertig volken erop. Een grote bende was dat.
Dat koolzaad daar kon je niet overheen kijken. Dat was veel langer dan tegenwoordig. Een of andere beheerder wees je dan een locatie aan. Meeuwenstraat of zo, vierde sloot, en daar stonden ze dan. Ik weet niet meer wanneer we de kunstzwermen maakten. Ik denk dat we dat van te voren al gedaan hadden. Je kon daar wel zwermen vangen in de polder! Die had je er altijd veel. Er ging wel eens iemand heen met korven om ze te scheppen.
Dat koolzaad is lang doorgegaan. We begonnen met de appels en daarna naar het koolzaad in de Noordoostpolder en zo zakten we in de loop der jaren steeds verder af naar het zuiden, mee met de droogleggingen. Ik weet niet meer wanneer het reizen naar het koolzaad gestopt is.
Die vrachtwagen was echt een uitkomst. Ik denk dat Brouwer daar ook de initiator van was. Die groenteboer op de spoorstraat zat trouwens op het hoekje bij de doorgaande weg, dat lelijke vierkante pand waar zo lang die computerzaak heeft gezeten.
Als dan de kasten terugkwamen, waar kwam dan de zomerdracht vandaan?
Gewoon, bij het Leihuis. Er was dracht genoeg. En daarna gingen we naar de hei. Dat was wel individueel. Daar hebben we veel flauwekul gehad. Dan werden je kasten omgegooid en zo. En het is altijd moeilijk om die heidehoning eruit te krijgen, met zo’n kolbtoestel en zo. Nee, niks voor mij. Die paar keer dat ik er gestaan heb, stond ik bij de brandtoren, daar in die buurt. Ik heb veel gedonder gehad met vandalisme.
Ik heb ook een keer een lekke band gehad. Er werd toen veel gestroopt, dus er waren van die ijzeren pennen op de weg neergelegd. Dan had je je kasten weggebracht en dan reed je terug en dan waren je banden lek. Wij wisten niet waar die dingen lagen natuurlijk. Als je wegreed, ontdekte je dat er een band lek was en dan zette je er een nieuwe band op, maar dan, pats, ging de volgende lek en daar stonden we dan, middenin de nacht, midden op de hei met twee lekke banden. Die boswachters hebben ons naar beneden gebracht en daar moesten we maar verder zien. Ik heb het maar een paar jaar gedaan. Ik vond het nooit zo leuk. De opbrengst viel ook tegen.
Toch komen je kasten altijd heel laat naar Dieren. Soms is het oktober als ze weer aan de Goudakkerstraat staan. Waar hebben ze al die tijd gestaan dan?
Nou, gewoon thuis en in Doesburg, want ik ben ook lid van de andere vereniging, de ABTB [Tegenwoordig Imkers Nederland, na een fusie met de ANI. BdC]. Wanneer ze uit elkaar gegaan zijn? Halverwege de jaren ’80 of zo. Die hebben toen in Doesburg een vereniging opgericht voor de zwarte bij. Dat waren allemaal oudere mensen. Dat is daar toen later ook uitgestorven. Nu is er weer een vereniging in Doesburg. Ik weet niet of het een tijdje echt weg geweest is, maar dan toch heel erg kwijnend. Polman van het veevoederbedrijf heeft dat toen weer aangezwengeld. In een oude paardenstal hebben ze toen een tijdje gezeten.
Peter Lentink heeft de imkerij van zijn vader niet voortgezet. Die wilde wel reizen, maar die was geen imker. Hij kwam na de dood van zijn vader nog wel een tijdje op de vergaderingen, maar hij was geen imker, hè.
Wanneer zijn de boerenkoolmaaltijden begonnen?
Dat zal zo rond 2000 geweest zijn. Ik denk dat toen ook ongeveer dat verhuren begonnen is. Wanneer dat barretje erin kwam? Die zal er wel in gezeten hebben vanaf het begin, maar die café-taferelen waar Willem Jacobs het wel eens over had, kan ik me niet herinneren.
Heb je herinneringen aan andere bijzondere dingen die we georganiseerd hebben?
Strovlechten natuurlijk en we hebben onder mijn leiding wel eens zonnewassmelters gebouwd. Ik heb ook avonden georganiseerd waarbij we nosemasporen gingen bekijken door microscopen. Die microscopen kwamen van school, van de sectie biologie. Ja, we konden toen nog veel regelen onderling. Als je goeie collega’s hebt en je wilde tien van die dingen lenen, dan kon dat. Leden moesten bijen van hun eigen volken meenemen en dan moest je zo’n beestje als het ware ‘uitdrukken’. Dan moest je dat aanbrengen tussen twee plaatjes en dan kon je die nosema heel mooi zien allemaal.
Toen werd één keer per jaar vergaderd, niet twee keer. Er werd veel uitgewisseld met lezingen. De ene keer in Dieren, de andere keer in Eerbeek. Dat heeft toch ook een tijdje geduurd.
We hadden ook nog een keer een cursus van meneer Fontein uit Rheden. Die probeerde de sterrenhemel te gebruiken voor de bijen. Hij had zo’n mooie kaart gemaakt met sterrenbeelden en dan kon je iets erin prikken en dan was dit of dat een ‘warmtedag’ of zo. Toen was de hele ploeg er. Was leuk hoor. Prachtige man. Dan wil je toch weten of dat werkt en dan probeer je dat uit.
Ik herinner me lezingen van onder anderen Kees Vernooij, Bertus Jochems, Kees van Holland en Hennie Kroese.
Ja, maar dat was allemaal na die tijd. Lange tijd is de spirit er een beetje uit geweest. Met Jacobs kwam dat eigenlijk weer terug. Jacobs is een gangmaker geweest.