Het voorjaar van 2021 verliep bijzonder koud. In de eerste helft van april vlogen de bijen nauwelijks en er werd vooral ingeteerd op de voorraden. De tweede praktijkles vond plaats op 17 april. De honingkamers stonden volkomen droog, de meeste volken waren in twee weken tijd nauwelijks opgeschoten en ook in de broedbakken was allerminst sprake van weelde. Het was op die zaterdagochtend nochtans mooi weer en toen we zo rond half elf de kasten openden, was het al aangenaam warm.
In het voorjaar is het iedere keer weer een moeizaam gedoe om te beslissen of we die kasten kunnen openen of niet. Er werd voor deze dag maar twaalf graden voorspeld, in de loop van de middag, als de temperatuur maximaal is. Om praktische redenen kies ik ervoor om de cursus telkens te houden op zaterdagochtend om half tien. In de zomer is dat geen probleem, maar in april nog best periculeus.
Toch loopt het altijd goed af. Ik denk dat bijen meer kou verdragen dan wij soms denken. Bovendien is het gunstig als de kasten vol in de zon staan. Als de weerman zegt dat het twaalf graden wordt, dan bedoelt hij twaalf graden in de schaduw. Vaak valt het buiten die schaduw dan geweldig mee. De zorgen blijken vaak voor niets geweest te zijn. Wat niet wegneemt dat ik onder normale omstandigheden op een dag als deze gewacht had tot de middag, tot de temperaturen in de zon flink opgelopen waren dus en de bijen hard aan het werk geweest zouden zijn.
Uitleg
Ik begin met het herhalen van de vorige les. Ik vraag een cursist naar voren te komen en met een lege kast te demonstreren hoe je een kast opent, hoe je een raampje inspecteert en zulk soort dingen meer. Ik stel veel vragen, waarover ik iedereen laat nadenken. Ik streef ernaar om willekeurige cursisten te laten antwoorden, zodat iedereen scherp blijft. Ik hoop dat het werkt.
Mijn theoretische praatje gaat over de broedstadia. Ik heb een grote ingelijste poster meegenomen die gewoonlijk aan de muur van het verenigingsgebouw hangt. Het is een bekende poster met daarop schematische weergaven van de broedstadia en de duur daarvan, en van de taakverdeling binnen een volk. Ik laat me voor het doel van de praktijkles graag leiden door vragen en reacties van cursisten, dus als ook deze les weer een cursist slecht ziet wat werksterbroed is, evenals de vorige, dan besluit ik ook nu weer veel te besteden aan waarnemen: wat is er allemaal te beleven op een raat?
Na mijn praatje trekken we de pakken aan en open ik een kast om te demonstreren wat de bedoeling is: kijk hoe veel het volk gegroeid is en neem waar: stuifmeel en honing, werksterbroed en darrenbroed. We gaan ook moeren opzoeken en merken en darren leren onderscheiden, maar daarvoor is het duidelijk nog te vroeg.
Stommiteit
En dan maak ik een fout waarvoor menig collega-bijenteeltleraar mij nu smakelijk zal uitlachen: ik laat de moer van het raam vallen. Zodra ik de moer gevonden heb en een cursist vraagt waar ze precies loopt dan, wijs ik haar aan. Ik geef het raampje door aan de volgende om ook de moer te zien lopen. Dat gaat een tijdje goed. Ik neem het raampje weer terug en ik wijs nog één keer. Achteraf denk ik dat ik de moer heb aangeraakt, waardoor ze uit balans raakt en van de raat valt. In elk geval sta ik even te praten tegen de cursisten met het raampje in mijn handen en zodra ik haar weer wil vinden om haar te merken, vind ik haar niet meer terug. (Een week later blijkt wat vreesden: redcellen.)
‘Sukkel, je moet die cursisten ook leren dat ze altijd die raampjes boven de kast moeten houden!’ Hm. Er zijn toch wel redenen te bedenken om daarvan af te wijken. De cursuskasten staan met de openingen naar het zuiden. Ik ben op deze stand dus gewend geraakt het raampje dat ik in mijn handen heb naar de zon te keren, waarbij ik met mijn lichaam telkens wegdraai van de kast. Neem van mij aan, als een moer op een raam rondloopt en je doet er verder niks geks mee, dan valt ze er ook niet vanaf, ook niet als je het raam zo tegen de buitenkant van de kast aan zet of zo. Het gaat pas mis als je het raampje laat vallen bijvoorbeeld, of als je, zoals mij overkwam, de moer aanraakt waardoor ze haar evenwicht verliest. Weer een keiharde les geleerd in elk geval.
Ruimte geven, moeren merken
Ik vertel hoe je ruimte geeft: nu wordt het mooi weer, dus nu kunnen we ramen uit het volk halen met voer erin. Die gaan we bewaren voor de koninginnenafleggers. Ik wijs erop dat een honingbak geven ook een flinke hoeveelheid ruimte betekent. Ik vertel dat je raampjes met broed kunt overhangen naar andere volken om de volken gelijk te trekken, maar ik vind dat te veel gedoe, dus ik voer het zelf niet uit. Het is tenslotte niet de bedoeling dat de moer op een raam zit dat je overhangt, maar ga dat maar eens regelen als beginner, dus ik laat het bij de mededeling.
We besluiten ook de moeren te gaan merken. Ik ben zelf handig en ervaren genoeg om de moer tussen duim en wijsvinger op te pakken en haar in een merkkokertje te stoppen. Ik heb er best wat jaartjes over gedaan voordat ik dat durfde, laat staan voordat ik dat kon, dus wat moet je beginners nu adviseren? Die durven hun handschoenen nog niet eens uit te doen en gelijk hebben ze. Iemand in het gezelschap heeft een plastic toestelletje bij zich waarmee de moer niet alleen van de raat gevangen kan worden, maar waarmee ze in één beweging door ook gemerkt kan worden. Misschien moesten we dat de volgende keer maar eens demonstreren.
Nog geen vegers
Ik zou aan beginner trouwens niet zo gauw vertellen dat er een tweede broedbak bij moet en hoe je dat zou kunnen aanpakken en welke overwegingen daarbij een rol spelen. Zelf werk ik vooral met natuurzwermen en de nateelt daarvan, aangevuld met enkele buckfastafdankertjes, dus aan één broedbak heb ik bijna altijd meer dan genoeg.
De volkjes zijn erg klein voor de tijd van het jaar. Maar ja, het blijft in april dan ook ijskoud dit jaar. De winterjassen zijn nog lang niet toe aan de mottenballen. Mijn voornemen was om de vegers te maken op 1 mei en dat is over twee weken. Ik vertel dat dat er echt niet in zit en dat ik op 1 mei wel zal laten weten of we op 8 mei moeren gaan zoeken.